prijs
NéerlandaisModifier
ÉtymologieModifier
- De l’ancien français pris.
Nom commun Modifier
| Nombre | Singulier | Pluriel |
|---|---|---|
| Nom | prijs | prijzen |
| Diminutif | prijsje | prijsjes |
prijs \pɾɛjs\ masculin
- Prix, coût.
- aanbevolen prijs
- prix conseillé
- rock bottom prijs
- prix plancher
- de prijzen breken
- écraser les prix
- iets op prijs stellen
- attacher du prix à ce que, savoir gré de
- als u daar op prijs stelt
- si cela vous agrée
- aanbevolen prijs
- Prix, récompense.
SynonymesModifier
à trier selon le sens
Taux de reconnaissanceModifier
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 100,0 % des Flamands,
- 99,3 % des Néerlandais.
PrononciationModifier
- Pays-Bas : écouter « prijs [pɾɛjs] »
- Pays-Bas (partie continentale) (Wijchen) : écouter « prijs [Prononciation ?] »
RéférencesModifier
- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]