Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.

Verbe modifier

Présent Prétérit
ik strem stremde
jij stremt
hij, zij, het stremt
wij stremmen stremden
jullie stremmen
zij stremmen
u stremt stremde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben stremmend gestremd

stremmen \ˈstrɛ.mǝ(n)\ transitif

  1. Cailler, provoquer la coagulation.
    • Leb wordt gebruikt om de melk te stremmen. - On utilise de la présure pour cailler le lait.
Présent Prétérit
ik stremde
jij
hij, zij, het stremt
wij
jullie
zij
u stremde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
zijn d gestremd

stremmen \ˈstrɛ.mǝ(n)\ (ergatif)

  1. Cailler, solidifier, coaguler.
    • De melk is gestremd. - Le lait est caillé.

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 83,8 % des Flamands,
  • 93,5 % des Néerlandais.

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]