tegengaan
Étymologie
modifierVerbe
modifierPrésent | Prétérit | |
---|---|---|
ik | ga tegen | ging tegen |
jij | gaat tegen | |
hij, zij, het | gaat tegen | |
wij | gaan tegen | gingen tegen |
jullie | gaan tegen | |
zij | gaan tegen | |
u | gaat tegen | ging tegen |
Auxiliaire | Participe présent | Participe passé |
zijn | gaan tegend | tegengegaan |
tegengaan \Prononciation ?\ transitif
- Contrarier, contrecarrer, combattre, contrer, empêcher.
het tegengaan van de corrosie
- la lutte contre la corrosion
Synonymes
modifierTaux de reconnaissance
modifier- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 97,2 % des Flamands,
- 99,4 % des Néerlandais.
Prononciation
modifier- Pays-Bas : écouter « tegengaan [Prononciation ?] »
Références
modifier- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]