treden
NéerlandaisModifier
ÉtymologieModifier
- A rapprocher de l'allemand treten, de même sens.
Verbe Modifier
Présent | Prétérit | |
---|---|---|
ik | treed | trad |
jij | treedt | |
hij, zij, het | treedt | |
wij | treden | traden |
jullie | treden | |
zij | treden | |
u | treedt | trad |
Auxiliaire | Participe présent | Participe passé |
zijn, hebben | tredend | getreden |
treden \tɾe.də:\ intransitif
- (Soutenu) Marcher, aller.
- de koningin trad naar voren en nam het woord
- la reine s’avança et prit la parole
- de koningin trad naar voren en nam het woord
NotesModifier
- Il s’agit d’un verbe de mouvement qui peut donc s’utiliser avec l’auxiliaire zijn s’il y a destination ou l’auxiliaire hebben dans le cas contraire.
SynonymesModifier
DérivésModifier
- aantreden
- aftreden
- betreden
- in dienst treden (entrer en service)
- in werking treden (entrer en vigueur)
- intreden
- optreden
- overtreden
Taux de reconnaissanceModifier
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 98,8 % des Flamands,
- 99,7 % des Néerlandais.
PrononciationModifier
- (Région à préciser) : écouter « treden [tɾe.də:] »
RéférencesModifier
- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]