Néerlandais modifier

 

Étymologie modifier

Dérivé par préfixation de kiezen.

Verbe modifier

Présent Prétérit
ik verkies verkoos
jij verkiest
hij, zij, het verkiest
wij verkiezen verkozen
jullie verkiezen
zij verkiezen
u verkiest verkoos
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben verkiezend verkozen (arch. : verkoren)

verkiezen \vər.ki:.zə:\

  1. Choisir, opter (pour).
  2. Désirer, souhaiter.
  3. Élire.
    • Iemand tot president verkiezen.
      Élire quelqu’un président.
  4. Préférer.
    • Hij verkiest het niet te doen.
      Il préfère ne pas le faire
    • Ik verkies niet uitgelachen te worden.
      Je ne veux pas qu’on se moque de moi
    • Iets boven alles verkiezen.
      Préférer quelque chose à tout.
    • Te verkiezen zijn boven.
      Être préférable à.
    • Zoals u verkiest.
    • Comme il vous plaira.

Synonymes modifier

choisir
désirer
élire
préférer

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 99,6 % des Flamands,
  • 100,0 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]