Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Composé du préfixe ver- et de oorzaak « cause ».

Verbe modifier

Présent Prétérit
ik veroorzaak veroorzaakte
jij veroorzaakt
hij, zij, het veroorzaakt
wij veroorzaken veroorzaakten
jullie veroorzaken
zij veroorzaken
u veroorzaakt veroorzaakte
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben veroorzakend veroorzaakt

veroorzaken

  1. Causer, déterminer, engendrer, occasionner, procurer.
    • Een ramp veroorzaken.
      Déclencher une catastrophe.
    • Schade veroorzaken.
      Causer des dégâts.
    • Dat veroorzaakt veel verdriet.
      Cela suscite beaucoup de chagrin.
    • Die ziekte is veroorzaakt door...
      Cette maladie est causée par...

Synonymes modifier

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 100,0 % des Flamands,
  • 98,5 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]