Étymologie

modifier
Du francique farwidon. (Cf. farder.)

verven \ˈvɛr.və(n)\ transitif

Présent Prétérit
ik verf verfde
jij verft
hij, zij, het verft
wij verven verfden
jullie verven
zij verven
u verft verfde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben vervend geverfd
 
Een man aan het verven.
  1. Peindre, couvrir de couleur. Note : Pour peindre dans un contexte artistique voir schilderen.
    • Het verven (van een gebouw).
      La mise en peinture (d’un bâtiment).
  2. Teindre, colorer (les cheveux, la laine, etc).

Quasi-synonymes

modifier

Apparentés étymologiques

modifier
peindre
teindre

Vocabulaire apparenté par le sens

modifier
peindre
teindre, colorer

Taux de reconnaissance

modifier
En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 98,7 % des Flamands,
  • 97,0 % des Néerlandais.

Prononciation

modifier

Prononciation manquante. (Ajouter)

Références

modifier
  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]