verwaand
Néerlandais modifier
Étymologie modifier
- Participe passé verwaent, dérivé de l’ancien verbe pronominal moyen néerlandais hem wanen (« présumer de soi ») [1]
Adjectif modifier
verwaand \Prononciation ?\
- Suffisant, présomptueux, outrecuidant.
- Een verwaande kwast.
- Un m’as-tu vu.
- Een verwaande kwast.
Synonymes modifier
- ingebeeld
- pedant
- pretentieus
- aanmatigend
- kwasterig
- zelfgenoegzaam
- zelfingenomen
- uit de hoogte
- hautain
- neerbuigend
- over het paard getild
- arrogant
Adverbe modifier
verwaand \Prononciation ?\
- Avec suffisance, avec présomption, avec outrecuidance.
- Verwaand doen.
- Faire le glorieux, faire de l’esbroufe.
- Verwaand spreken
- Parler avec arrogance.
- Verwaand zijn jegens iem.
- Prendre de grands airs avec quelqu’un.
- Verwaand doen.
Taux de reconnaissance modifier
- En 2013, ce mot était reconnu par[2] :
- 98,3 % des Flamands,
- 98,9 % des Néerlandais.
Prononciation modifier
- (Région à préciser) : écouter « verwaand [Prononciation ?] »
Références modifier
- ↑ Jan de Vries, Nederlands Etymologisch Woordenboek, E.J. Brill, Leiden, 1992
- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]