zak
Conventions internationales modifier
Symbole modifier
zak
Références modifier
- Documentation for ISO 639 identifier: zak, SIL International, 2024
Flamand occidental modifier
Étymologie modifier
- Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.
Nom commun modifier
zak \Prononciation ?\
- (Izegems) (Sens incertain) ….
Références modifier
- Mathilde Jansen, Nicoline van der Sijs, Fieke van der Gucht, Johan De Caluwe, Atlas van de Nederlandse Taal, Lannoo, 2017, page 141
Néerlandais modifier
Étymologie modifier
- Du latin saccus.
Nom commun modifier
| Nombre | Singulier | Pluriel |
|---|---|---|
| Nom | zak | zakken |
| Diminutif | zakje | zakkjes |
zak \zak\ masculin
- Sac.
- Een zak sinaasappels.
- Un sac d’oranges.
- Een zak sinaasappels.
- Poche.
- Zijn zakken vullen.
- Uit zijn eigen zak betalen.
- En être de sa poche.
- (Sens figuré) Zij heeft haar ogen niet in haar zak zitten.
- Elle n’a pas les yeux dans sa poche.
- (Sens figuré) Steek dat in je zak.
- Prends ça pour toi.
- (Sens figuré) Dat kunt u in uw zak steken.
- C’est une pierre dans votre jardin.
- Sacoche, bourse.
- Con, trou de balle, trou du cul.
- Die vent is een ontiegelijke zak!
- Quel con ce mec !
- Die vent is een ontiegelijke zak!
Dérivés modifier
Taux de reconnaissance modifier
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 99,6 % des Flamands,
- 99,6 % des Néerlandais.
Prononciation modifier
- (Région à préciser) : écouter « zak [zak] »
- Pays-Bas (partie continentale) (Wijchen) : écouter « zak [Prononciation ?] »
Références modifier
- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]