Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.

Verbe modifier

Présent Prétérit
ik gaap aan gaapte aan
jij gaapt aan
hij, zij, het gaapt aan
wij gapen aan gaapten aan
jullie gapen aan
zij gapen aan
u gaapt aan gaapte aan
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben gapen aand aangegaapt

aangapen \Prononciation ?\ transitif

  1. Regarder bouche bée.
  2. Bayer aux corneilles, béer.

Synonymes modifier

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 88,4 % des Flamands,
  • 92,6 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Prononciation manquante. (Ajouter)

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]