Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Composé de la particule séparable aan et du verbe kloppen (« frapper »).

Verbe modifier

Présent Prétérit
ik klop aan klopte aan
jij klopt aan
hij, zij, het klopt aan
wij kloppen aan klopten aan
jullie kloppen aan
zij kloppen aan
u klopt aan klopte aan
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben kloppen aand aangeklopt

aankloppen \Prononciation ?\ intransitif ou transitif

  1. Frapper (à la porte).
  2. (Transitif) Battre (une planche mal fixé)
  3. (Transitif) Densifier en frappant (sable, argile…).

Synonymes modifier

frapper à la porte

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 98,7 % des Flamands,
  • 99,7 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Prononciation manquante. (Ajouter)

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]