Néerlandais modifier

Étymologie modifier

De aan et raken (« toucher »).

Verbe modifier

Présent Prétérit
ik raak aan raakte aan
jij raakt aan
hij, zij, het raakt aan
wij raken aan raakten aan
jullie raken aan
zij raken aan
u raakt aan raakte aan
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben raken aand aangeraakt

aanraken \Prononciation ?\ transitif

  1. Toucher, ou frôler.
    • Raak mij niet aan.
      Ne me touche pas.
    • Levensgevaarlijk! Streng verboden de draden aan te raken.
      Danger de mort! Defense absolue de toucher aux fils.
    • Vluchtig aanraken.
      Effleurer.

Synonymes modifier

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 99,2 % des Flamands,
  • 99,1 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]