Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.

Verbe modifier

Présent Prétérit
ik lig achter lag achter
jij ligt achter
hij, zij, het ligt achter
wij liggen achter lagen achter
jullie liggen achter
zij liggen achter
u ligt achter lag achter
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben liggen achterd achtergelegen

achterliggen \Prononciation ?\ intransitif

  1. Suivre.
    • Hij ligt achter bij de anderen.
      Il suit derrière les autres.
    • (Sens figuré) Achterliggende belangen.
      Des intérêts sous-jacents.
    • De ons achterliggende periode.
      La période que nous venons de traverser.
  2. Être en arrière, être à la traîne, être en retard.

Antonymes modifier

Prononciation modifier

Prononciation manquante. (Ajouter)