Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Composé de af et de dam.

Verbe modifier

Présent Prétérit
ik dam af damde af
jij damt af
hij, zij, het damt af
wij dammen af damden af
jullie dammen af
zij dammen af
u damt af damde af
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben afdammend afgedamd

afdammen \Prononciation ?\ transitif

  1. Endiguer.
    • Het afdammen.
      L’endiguement, l’endigage.

Synonymes modifier

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 87,7 % des Flamands,
  • 88,0 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]