Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.

Verbe modifier

Présent Prétérit
ik keer af keerde af
jij keert af
hij, zij, het keert af
wij keren af keerden af
jullie keren af
zij keren af
u keert af keerde af
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben afkerend afgekeerd

afkeren \Prononciation ?\ transitif ou pronominal

  1. Détourner.
  2. (Sens figuré) Écarter, parer.
  3. (Pronominal) Se détourner
    • De Duitse toeristen keren zich af van Spanje.
      Les touristes allemands désertent l’Espagne.

Synonymes modifier

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 95,7 % des Flamands,
  • 97,6 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]