Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.

Verbe modifier

Présent Prétérit
ik scherm af schermde af
jij schermt af
hij, zij, het schermt af
wij schermen af schermden af
jullie schermen af
zij schermen af
u schermt af schermde af
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben afschermend afgeschermd

afschermen \Prononciation ?\ transitif

  1. Cloisonner, faire écran à (quelque chose).
    • Een atoomreactor moet goed zijn afgeschermd.
      Un réacteur nucléaire doit être soigneusement blindé.
    • Licht afschermen.
      Masquer les lumières.
    • (Sens figuré) Iemand voor iets afschermen.
      Protéger quelqu’un de quelque chose.

Synonymes modifier

Vocabulaire apparenté par le sens modifier

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 99,2 % des Flamands,
  • 99,3 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]