Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Composé de angst « angoisse » et de aanjagen « déclencher ».

Adjectif modifier

Forme Positif Comparatif Superlatif
Forme indéclinée angstaanjagend angstaanjagender angstaanjagendst
Forme déclinée angstaanjagende angstaanjagendere angstaanjagendste  
Forme partitive angstaanjagends angstaanjagenders

angstaanjagend \Prononciation ?\

  1. Angoissant, épouvantable, effrayant.
    • Een angstaanjagende situatie.
      Une situation angoissante.
    • De angstaanjagende aardbeving leek wel een eeuwigheid te duren.
      L’épouvantable tremblement de terre sembla bien durer une éternité.

Synonymes modifier

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 99,1 % des Flamands,
  • 99,0 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Prononciation manquante. (Ajouter)

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]