Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Composé de la particule inséparable be- et du verbe vinden.

Verbe modifier

Présent Prétérit
ik bevind bevond
jij bevindt
hij, zij, het bevindt
wij bevinden bevonden
jullie bevinden
zij bevinden
u bevindt bevond
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben bevindend bevonden

bevinden \Prononciation ?\ transitif

  1. Constater.
  2. (Pronominal) Se trouver.

Synonymes modifier

bevinden

zich bevinden

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 99,6 % des Flamands,
  • 99,7 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Prononciation manquante. (Ajouter)

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]