Néerlandais modifier

Étymologie modifier

A rapprocher de l'allemand beißen et de l'anglais bite, de même sens.

Verbe modifier

Présent Prétérit
ik bijt beet
jij bijt
hij, zij, het bijt
wij bijten beten
jullie bijten
zij bijten
u bijt beet
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben bijtend gebeten

bijten \bɛj.tǝː\

  1. Mordre.

Dérivés modifier

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 100,0 % des Flamands,
  • 99,7 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]