Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Du français collecter.

Verbe modifier

collecteren \Prononciation ?\ intransitif

Présent Prétérit
ik collecteer collecteerde
jij collecteert
hij, zij, het collecteert
wij collecteren collecteerden
jullie collecteren
zij collecteren
u collecteert collecteerde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben collecterend gecollecteerd
  1. Recueillir des fonds.
  2. Collectionner, ramasser, rassembler, recueillir.

Anciennes orthographes modifier

  • kollecteren

Synonymes modifier

Dérivés modifier

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 95,3 % des Flamands,
  • 99,0 % des Néerlandais.


Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]