Forme de verbe

modifier
Voir la conjugaison du verbe contingentar
Subjonctif Présent que (yo) contingenten
que (tú) contingenten
que (vos) contingenten
que (él/ella/usted) contingenten
que (nosotros-as) contingenten
que (vosotros-as) contingenten
que (os) contingenten
(ellos-as/ustedes) contingenten
Imparfait (en -ra) que (yo) contingenten
que (tú) contingenten
que (vos) contingenten
que (él/ella/usted) contingenten
que (nosotros-as) contingenten
que (vosotros-as) contingenten
que (os) contingenten
(ellos-as/ustedes) contingenten
Imparfait (en -se) que (yo) contingenten
que (tú) contingenten
que (vos) contingenten
que (él/ella/usted) contingenten
que (nosotros-as) contingenten
que (vosotros-as) contingenten
que (os) contingenten
(ellos-as/ustedes) contingenten
Futur que (yo) contingenten
que (tú) contingenten
que (vos) contingenten
que (él/ella/usted) contingenten
que (nosotros-as) contingenten
que (vosotros-as) contingenten
que (os) contingenten
(ellos-as/ustedes) contingenten
Impératif Présent (tú) contingenten
(vos) contingenten
(usted) contingenten
(nosotros-as) contingenten
(vosotros-as) contingenten
(os) contingenten
(ustedes) contingenten

contingenten \kon.tiŋˈxen.ten\

  1. Troisième personne du pluriel du présent du subjonctif de contingentar.
  2. Troisième personne du pluriel de l’impératif de contingentar.

Prononciation

modifier