Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Du français déterminer.

Verbe modifier

determineren transitif

Présent Prétérit
ik determineer determineerde
jij determineert
hij, zij, het determineert
wij determineren determineerden
jullie determineren
zij determineren
u determineert determineerde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben determinerend gedetermineerd
  1. Déterminer.

Anciennes orthographes modifier

Synonymes modifier

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 98,8 % des Flamands,
  • 93,0 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Prononciation manquante. (Ajouter)

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]