Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Du latin fingere.

Verbe modifier

Présent Prétérit
ik fingeer fingeerde
jij fingeert
hij, zij, het fingeert
wij fingeren fingeerden
jullie fingeren
zij fingeren
u fingeert fingeerde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben fingerend gefingeerd

fingeren \Prononciation ?\ transitif

  1. Feindre.
    • een gefingeerde overval
      une attaque simulée
    • een gefingeerde naam
      un faux nom, un pseudonyme
    • gefingeerde winst
      bénéfice fictif
    • persoon die gefingeerde rekeningen stuurt
      (Informel) taxi
    • bedrijf dat gefingeerde rekeningen uitschrijft
      (Informel) société taxi

Synonymes modifier

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 30,1 % des Flamands,
  • 48,8 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]