Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Dérivé de Google.

Verbe modifier

googelen \Prononciation ?\ intransitif

Présent Prétérit
ik googel googelde
jij googelt
hij, zij, het googelt
wij googelen googelden
jullie googelen
zij googelen
u googelt googelde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben googelend gegoogeld
  1. (Néologisme) Googler.

Variantes orthographiques modifier

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 88,0 % des Flamands,
  • 88,2 % des Néerlandais.

Voir aussi modifier

Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]