Espagnol modifier

Forme de verbe modifier

Voir la conjugaison du verbe hervir
Subjonctif Présent que (yo) hiervan
que (tú) hiervan
que (vos) hiervan
que (él/ella/usted) hiervan
que (nosotros-as) hiervan
que (vosotros-as) hiervan
que (os) hiervan
(ellos-as/ustedes) hiervan
Imparfait (en -ra) que (yo) hiervan
que (tú) hiervan
que (vos) hiervan
que (él/ella/usted) hiervan
que (nosotros-as) hiervan
que (vosotros-as) hiervan
que (os) hiervan
(ellos-as/ustedes) hiervan
Imparfait (en -se) que (yo) hiervan
que (tú) hiervan
que (vos) hiervan
que (él/ella/usted) hiervan
que (nosotros-as) hiervan
que (vosotros-as) hiervan
que (os) hiervan
(ellos-as/ustedes) hiervan
Futur que (yo) hiervan
que (tú) hiervan
que (vos) hiervan
que (él/ella/usted) hiervan
que (nosotros-as) hiervan
que (vosotros-as) hiervan
que (os) hiervan
(ellos-as/ustedes) hiervan
Impératif Présent (tú) hiervan
(vos) hiervan
(usted) hiervan
(nosotros-as) hiervan
(vosotros-as) hiervan
(os) hiervan
(ustedes) hiervan

hiervan \ˈʝeɾ.βan\

  1. Troisième personne du pluriel du présent du subjonctif de hervir.
  2. Troisième personne du pluriel de l’impératif de hervir.

Prononciation modifier

Néerlandais modifier

Adverbe pronominal modifier

hiervan

  1. De ceci, de celle-ci, en.
    • Hij heeft hiervan gezegd dat… - Il en a dit que…
    • Het gevolg hiervan - Les conséquences de ceci…

Notes modifier

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 96,6 % des Flamands,
  • 98,7 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]