kaars
Étymologie
modifier- Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.
Nom commun
modifierPluriel |
---|
kaarsen |
kaars \Prononciation ?\ féminin
Synonymes
modifier- ancienne unité de mesure de l’intensité lumineuse
Dérivés
modifier- adventskaars
- doopkaars
- drijfkaars
- druipkaars
- filterkaars
- geurkaars
- hefnerkaars
- internationale kaars
- kaarsbranding
- kaarsendover
- kaarsenfabriek
- kaarsenkroon
- kaarsenlade
- kaarsenmaker
- kaarsenpit
- kaarsfilter
- kaarshouder
- kaarslemmet
- kaarslicht
- kaarsmaker
- kaarsmooi
- kaarsrecht
- kaarsschoon
- kaarsensterkte
- kaarsvet
- kaarsvlam
- koningskaars
- nachtkaars
- normaalkaars
- offerkaars
- oordjeskaars
- paaskaars
- roetkaars
- smeerkaars
- stalkaars
- stearinekaars
- vetkaars
- votiefkaars
- waskaars
- zilverkaars
Taux de reconnaissance
modifier- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 100,0 % des Flamands,
- 99,3 % des Néerlandais.
Prononciation
modifier→ Prononciation manquante. (Ajouter)
- Pays-Bas : écouter « kaars [Prononciation ?] »
- Pays-Bas (partie continentale) (Wijchen) : écouter « kaars [Prononciation ?] »
Références
modifier- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]