Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.

Verbe modifier

Présent Prétérit
ik keer keerde
jij keert
hij, zij, het keert
wij keren keerden
jullie keren
zij keren
u keert keerde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben kerend gekeerd

keren \Prononciation ?\ transitif ou pronominal

  1. Tourner.
  2. Barrer, arrêter, faire barrage à.

zich keren pronominal

  1. (Pronominal) Se tourner.
    • Zich keren tegen iemand.
      Se tourner contre quelque chose
    • Zich keren tot iemend.
      Se tourner vers quelque chose
    • Zich ten goede keren.
      Tourner bien.

Synonymes modifier

tourner
barrer
se tourner

Dérivés modifier

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 98,8 % des Flamands,
  • 99,6 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]