Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Composé de la racine de kraken et de been.

Nom commun modifier

Nombre Singulier Pluriel
Nom kraakbeen kraakbenen
kraakbeenderen
Diminutif kraakbeentje kraakbeentjes

kraakbeen neutre

  1. (Biologie) Cartilage

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 99,5 % des Flamands,
  • 100,0 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

  • (Région à préciser) : écouter « kraakbeen [ˈkrak.ben] »

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]