Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Composé de likken « lécher. » et baard « barbe ».

Verbe modifier

Présent Prétérit
ik likkebaard likkebaardde
jij likkebaardt
hij, zij, het likkebaardt
wij likkebaarden likkebaardden
jullie likkebaarden
zij likkebaarden
u likkebaardt likkebaardde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben likkebaardend gelikkebaard

likkebaarden \ˈlɪ.kə.bar.də(n)\ intransitif (inergatif)

  1. En avoir l’eau à la bouche.
    • Likkebaardend keek de wolf naar het schaap.
      En ayant l'eau dans la bouche, le loup regardait le mouton.

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 97,8 % des Flamands,
  • 96,0 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]