Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Composé de “neer” et “gooien”.

Verbe modifier

neergooien transitif

Présent Prétérit
ik gooi neer gooide neer
jij gooit neer
hij, zij, het gooit neer
wij gooien neer gooiden neer
jullie gooien neer
zij gooien neer
u gooit neer gooide neer
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben gooien neerd neergegooid
  1. Jeter en bas.

Hyperonymes modifier

Vocabulaire apparenté par le sens modifier

Prononciation modifier