Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Dérivé par préfixation du verbe kopen.

Verbe modifier

Présent Prétérit
ik koop op kocht op
jij koopt op
hij, zij, het koopt op
wij kopen op kochten op
jullie kopen op
zij kopen op
u koopt op kocht op
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben kopen opd opgekocht

opkopen \ɔp.ko:.pə:\ transitif

  1. Accaparer, reprendre (une entreprise, une activité, un bien).
    • Een markt opkopen.
      Accaparer un marché.

Synonymes modifier

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 98,2 % des Flamands,
  • 97,4 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]