Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Composé de op et de laden.

Verbe modifier

Présent Prétérit
ik laad op laadde op
jij laadt op
hij, zij, het laadt op
wij laden op laadden op
jullie laden op
zij laden op
u laadt op laadde op
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben laden opd opgeladen

opladen \Prononciation ?\ transitif

  1. Charger.
    • een vrachtwagen opladen
      charger un camion
  2. (Électricité) Recharger.
    • een batterij opladen
      recharger une pile
    • het opladen van een accu
      la recharge d’un accumulateur

Synonymes modifier

charger
électricité

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 97,7 % des Flamands,
  • 100,0 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]