schillen
Néerlandais modifier
Étymologie modifier
Verbe modifier
schillen \Prononciation ?\ transitif
- Peler, éplucher.
een sinasappel schillen
- peler une orange
aardappels schillen
- éplucher des pommes de terre
- (Sens figuré) een appeltje met iemand te schillen hebben
- avoir un œuf à peler avec quelqu’un.
- Décortiquer.
aardnoot schillen
- décortiquer des arachides
geschilde zonnebloemzaad
- graine de tournesol décortiquée
Synonymes modifier
décortiquer
Taux de reconnaissance modifier
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 99,1 % des Flamands,
- 99,1 % des Néerlandais.
Prononciation modifier
- Pays-Bas : écouter « schillen [Prononciation ?] »
Références modifier
- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]