Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.

Verbe modifier

Présent Prétérit
ik huwelijk uit huwelijkte uit
jij huwelijkt uit
hij, zij, het huwelijkt uit
wij huwelijken uit huwelijkten uit
jullie huwelijken uit
zij huwelijken uit
u huwelijkt uit huwelijkte uit
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben uithuwelijkend uitgehuwelijkt

uithuwelijken transitif, séparable

  1. Donner pour femme.

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 99,6 % des Flamands,
  • 98,6 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]