vaststaan
Néerlandais modifier
Étymologie modifier
- Dérivé par préfixation de staan.
Verbe modifier
vaststaan \Prononciation ?\ intransitif
- Être fixe.
- De prijs staat vast.
- Le prix est fixe.
- De prijs staat vast.
- Être certain, être établi.
Dat staat voor mij vast.
- J’en suis sûr et certain.
- Als vaststaand aannemen.
- Tenir pour acquis.
Taux de reconnaissance modifier
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 93,2 % des Flamands,
- 97,1 % des Néerlandais.
Prononciation modifier
- (Région à préciser) : écouter « vaststaan [Prononciation ?] »
Références modifier
- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]