Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Dérivé de vrij avec le suffixe -heid.

Nom commun modifier

Nombre Singulier Pluriel
Nom vrijheid vrijheden
Diminutif

vrijheid \Prononciation ?\ féminin

  1. Liberté.
    • de vrijheid nemen
      se permettre
    • vrijheid van beweging
      liberté de mouvement
    • vrijheid van beweging hebben
      être libre de ses mouvements, avoir les coudées franches
    • vrijheid, blijheid!
      vive la liberté!
    • mijn vrijheid houdt op daar waar die van de andere begint
      ma liberté s’arrête là où commence celle d’autrui
    • vrijheid van drukpers
      liberté de (la) presse
    • vrijheid van godsdienst(oefening)
      liberté religieuse
    • vrijheid van handeling
      liberté d'action
    • vrijheid van meningsuiting
      liberté d’expression
    • vrijheid van beroep en bedrijf
      liberté du travail
    • Vrijheid, Gelijkheid, Broederschap
      Liberté, Égalité, Fraternité

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 99,2 % des Flamands,
  • 99,3 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Prononciation manquante. (Ajouter)

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]