afdoden

Néerlandais

Étymologie

Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.

Verbe

	Présent	Prétérit
ik	dood af	doodde af
jij	doodt af
hij, zij, het	doodt af
wij	doden af	doodden af
jullie	doden af
zij	doden af
u	doodt af	doodde af
Auxiliaire	Participe présent	Participe passé
hebben	doden afd	afgedood

afdoden \Prononciation ?\ transitif

1. (Technologie) Détruire entièrement, létaliser.
   • De micro-organismen van de melk door middel van sterilisatie afdoden.

     Létaliser les micro-organismes du lait par stérilisation.

Prononciation

→ Prononciation manquante. (Ajouter)