airconditioner
Néerlandais modifier
Étymologie modifier
- De l’anglais
Nom commun modifier
airconditioner \Prononciation ?\
- Climatiseur.
- 'Het is veel te warm in de auto, zet eens de airconditioner aan'
Abréviations modifier
Taux de reconnaissance modifier
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 89,5 % des Flamands,
- 85,5 % des Néerlandais.
Prononciation modifier
- Pays-Bas : écouter « airconditioner [Prononciation ?] »
Références modifier
- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]