alineen

Espagnol

Forme de verbe

Voir la conjugaison du verbe alinear
Subjonctif	Présent	que (yo) alineen
		que (tú) alineen
		que (vos) alineen
		que (él/ella/usted) alineen
		que (nosotros-as) alineen
		que (vosotros-as) alineen
		que (os) alineen
		(ellos-as/ustedes) alineen
	Imparfait (en -ra)	que (yo) alineen
		que (tú) alineen
		que (vos) alineen
		que (él/ella/usted) alineen
		que (nosotros-as) alineen
		que (vosotros-as) alineen
		que (os) alineen
		(ellos-as/ustedes) alineen
	Imparfait (en -se)	que (yo) alineen
		que (tú) alineen
		que (vos) alineen
		que (él/ella/usted) alineen
		que (nosotros-as) alineen
		que (vosotros-as) alineen
		que (os) alineen
		(ellos-as/ustedes) alineen
	Futur	que (yo) alineen
		que (tú) alineen
		que (vos) alineen
		que (él/ella/usted) alineen
		que (nosotros-as) alineen
		que (vosotros-as) alineen
		que (os) alineen
		(ellos-as/ustedes) alineen
Impératif	Présent	(tú) alineen
		(vos) alineen
		(usted) alineen
		(nosotros-as) alineen
		(vosotros-as) alineen
		(os) alineen
		(ustedes) alineen

alineen \a.liˈne.en\

1. Troisième personne du pluriel du présent du subjonctif de alinear.
2. Troisième personne du pluriel de l’impératif de alinear.

Prononciation

• Madrid : \a.liˈne.en\
• Séville : \a.liˈne.eŋ\
• Mexico, Bogota : \a.liˈne.en\
• Santiago du Chili, Caracas : \a.liˈne.eŋ\
• Montevideo, Buenos Aires : \a.liˈne.en\