Étymologie

modifier
Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.
Présent Prétérit
ik banketteer banketteerde
jij banketteert
hij, zij, het banketteert
wij banketteren banketteerden
jullie banketteren
zij banketteren
u banketteert banketteerde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben banketterend gebanketteerd

banketteren \Prononciation ?\ intransitif

  1. Banqueter.

Apparentés étymologiques

modifier

Vocabulaire apparenté par le sens

modifier

Prononciation

modifier