Néerlandais modifier

Étymologie modifier

De l’anglais bottle.

Verbe modifier

bottelen \Prononciation ?\ transitif

Présent Prétérit
ik bottel bottelde
jij bottelt
hij, zij, het bottelt
wij bottelen bottelden
jullie bottelen
zij bottelen
u bottelt bottelde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben bottelend gebotteld
  1. Mettre en bouteille, embouteiller.
    • Het bottelen.
      La mise en bouteille.

Synonymes modifier

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 94,5 % des Flamands,
  • 94,6 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]