Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Du français compromettre.

Verbe modifier

compromitteren \Prononciation ?\ transitif

Présent Prétérit
ik compromitteer compromitteerde
jij compromitteert
hij, zij, het compromitteert
wij compromitteren compromitteerden
jullie compromitteren
zij compromitteren
u compromitteert compromitteerde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben compromitterend gecompromitteerd
  1. Éclabousser, compromettre.

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 89,9 % des Flamands,
  • 89,9 % des Néerlandais.


Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]