Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Du français consacrer.

Verbe modifier

consacreren transitif

Présent Prétérit
ik consacreer consacreerde
jij consacreert
hij, zij, het consacreert
wij consacreren consacreerden
jullie consacreren
zij consacreren
u consacreert consacreerde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben consacrerend geconsacreerd
  1. Consacrer.

Synonymes modifier

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 82,9 % des Flamands,
  • 48,5 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Prononciation manquante. (Ajouter)

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]