Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Du français défragmenter.

Verbe modifier

Présent Prétérit
ik defragmenteer defragmenteerde
jij defragmenteert
hij, zij, het defragmenteert
wij defragmenteren defragmenteerden
jullie defragmenteren
zij defragmenteren
u defragmenteert defragmenteerde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben defragmenterend gedefragmenteerd

defragmenteren \Prononciation ?\ transitif

  1. (Informatique) Défragmenter.

Prononciation modifier