Espagnol modifier

Forme de verbe modifier

Voir la conjugaison du verbe disparatar
Subjonctif Présent que (yo) disparaten
que (tú) disparaten
que (vos) disparaten
que (él/ella/usted) disparaten
que (nosotros-as) disparaten
que (vosotros-as) disparaten
que (os) disparaten
(ellos-as/ustedes) disparaten
Imparfait (en -ra) que (yo) disparaten
que (tú) disparaten
que (vos) disparaten
que (él/ella/usted) disparaten
que (nosotros-as) disparaten
que (vosotros-as) disparaten
que (os) disparaten
(ellos-as/ustedes) disparaten
Imparfait (en -se) que (yo) disparaten
que (tú) disparaten
que (vos) disparaten
que (él/ella/usted) disparaten
que (nosotros-as) disparaten
que (vosotros-as) disparaten
que (os) disparaten
(ellos-as/ustedes) disparaten
Futur que (yo) disparaten
que (tú) disparaten
que (vos) disparaten
que (él/ella/usted) disparaten
que (nosotros-as) disparaten
que (vosotros-as) disparaten
que (os) disparaten
(ellos-as/ustedes) disparaten
Impératif Présent (tú) disparaten
(vos) disparaten
(usted) disparaten
(nosotros-as) disparaten
(vosotros-as) disparaten
(os) disparaten
(ustedes) disparaten

disparaten \dis.paˈɾa.ten\

  1. Troisième personne du pluriel du présent du subjonctif de disparatar.
  2. Troisième personne du pluriel de l’impératif de disparatar.

Prononciation modifier