Espagnol modifier

Forme de verbe modifier

Voir la conjugaison du verbe eructar
Subjonctif Présent que (yo) eructen
que (tú) eructen
que (vos) eructen
que (él/ella/usted) eructen
que (nosotros-as) eructen
que (vosotros-as) eructen
que (os) eructen
(ellos-as/ustedes) eructen
Imparfait (en -ra) que (yo) eructen
que (tú) eructen
que (vos) eructen
que (él/ella/usted) eructen
que (nosotros-as) eructen
que (vosotros-as) eructen
que (os) eructen
(ellos-as/ustedes) eructen
Imparfait (en -se) que (yo) eructen
que (tú) eructen
que (vos) eructen
que (él/ella/usted) eructen
que (nosotros-as) eructen
que (vosotros-as) eructen
que (os) eructen
(ellos-as/ustedes) eructen
Futur que (yo) eructen
que (tú) eructen
que (vos) eructen
que (él/ella/usted) eructen
que (nosotros-as) eructen
que (vosotros-as) eructen
que (os) eructen
(ellos-as/ustedes) eructen
Impératif Présent (tú) eructen
(vos) eructen
(usted) eructen
(nosotros-as) eructen
(vosotros-as) eructen
(os) eructen
(ustedes) eructen

eructen \eˈɾuk.ten\

  1. Troisième personne du pluriel du présent du subjonctif de eructar.
  2. Troisième personne du pluriel de l’impératif de eructar.

Prononciation modifier