Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Composé de ineen et de krimpen.

Verbe 1 modifier

Présent Prétérit
ik krimp ineen kromp ineen
jij krimpt ineen
hij, zij, het krimpt ineen
wij krimpen ineen krompen ineen
jullie krimpen ineen
zij krimpen ineen
u krimpt ineen kromp ineen
Auxiliaire Participe présent Participe passé
zijn krimpen ineend ineengekrompen

ineenkrimpen \Prononciation ?\ intransitif

  1. Se recroqueviller, se resserrer.
    • Hij kromp ineen van de pijn.
      Il se tordit de douleur.

Synonymes modifier

Prononciation modifier

Prononciation manquante. (Ajouter)