Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Du français infantiliser.

Verbe modifier

infantiliseren \Prononciation ?\ transitif

Présent Prétérit
ik infantiliseer infantiliseerde
jij infantiliseert
hij, zij, het infantiliseert
wij infantiliseren infantiliseerden
jullie infantiliseren
zij infantiliseren
u infantiliseert infantiliseerde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben infantiliserend geïnfantiliseerd
  1. Infantiliser.

Vocabulaire apparenté par le sens modifier

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 82,1 % des Flamands,
  • 77,7 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]