Étymologie

modifier
Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.
Présent Prétérit
ik kaats kaatste
jij kaatst
hij, zij, het kaatst
wij kaatsen kaatsten
jullie kaatsen
zij kaatsen
u kaatst kaatste
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben kaatsend gekaatst

kaatsen \Prononciation ?\ transitif

  1. Renvoyer.
    • de bal kaatsen
      renvoyer la balle
    • de bal kaatste tegen de muur
      la balle rebondit contre le mur

Proverbes et phrases toutes faites

modifier

Taux de reconnaissance

modifier
En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 97,3 % des Flamands,
  • 99,4 % des Néerlandais.


Prononciation

modifier

Références

modifier
  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]