onzichtbaar
Néerlandais modifier
Étymologie modifier
- Dérivé par préfixation de zichtbaar, « visible ».
Adjectif modifier
Forme | Positif | Comparatif | Superlatif |
---|---|---|---|
Forme indéclinée | onzichtbaar | onzichtbaarder | onzichtbaarst |
Forme déclinée | onzichtbare | onzichtbaardere | onzichtbaarste |
Forme partitive | onzichtbaars | onzichtbaarders | — |
onzichtbaar \Prononciation ?\
- Invisible.
- (Par plaisanterie) hij bleef de hele dag onzichtbaar
- il ne s’est pas montré de la journée
- (Par plaisanterie) hij bleef de hele dag onzichtbaar
Taux de reconnaissance modifier
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 99,6 % des Flamands,
- 99,7 % des Néerlandais.
Prononciation modifier
- Pays-Bas : écouter « onzichtbaar [Prononciation ?] »
Références modifier
- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]